Autotelefoon

Het Openbaar Landelijk Net (OLN) kon niet eenvoudig worden uitgebreid omdat dan het aantal basistations te groot werd. Hierdoor zou het opbellen van de abonnees ernstig worden bemoeilijkt. De opbeller moest immers weten in welk bedekkingsgebied de mobiele abonnee zich bevond. Bovendien zou de mobiele abonnee dan vaker een ander kanaal moeten instellen. Mede gezien de verdere gebruikersonvriendelijkheid van het OLN werd dan ook besloten om dit net niet verder uit te breiden, maar een mobiel communicatienet met een automatische verbindingsopbouw op te zetten. Vanaf die tijd wordt de term autotelefoonnet (ATF) gehanteerd.

ATF-1

Een autotelefoon, type Pollux, uit 1980.
Een autotelefoon type Pollux uit 19801.
Het eerste autotelefoonnet, ATF-1, werd in 1980 in gebruik genomen. Dit net is werkzaam in de 150 MHz band. Naast de automatische verkeersopbouw en kanaalinstelling werd nu ook full duplex verkeer mogelijk. Het net kende slechts 3 oproepgebieden (noord, zuid en west). De gebruikersvriendelijkheid werd nog verder vergroot door diverse abonneefaciliteiten mogelijk te maken, waaronder verkort kiezen, nummerherhaling en dergelijke.

Dit systeem is behalve in Nederland ook in gebruik in West-Duitsland, Oostenrijk en Luxemburg. Sinds 1988 is het voor buitenlandse gebruikers echter gesperd. Alleen gebruikers die een speciaal telefoonnummer aanvragen kunnen in alle landen van het net gebruik maken.

ATF-2

In 1983 bereikte het ATF-1 net al zijn maximale capaciteit van 2500 gebruikers. Vanwege de aanhoudende belangstelling werd in 1985 dan ook een tweede autotelefoonnet, ATF-2, in bedrijf genomen. Dit systeem is werkzaam in de 450 MHZ band en is ontwikkeld in de zogenaamde Nordic landen: Zweden, Noorwegen, Denemarken en Finland. Het is daar in gebruik onder de naam Nordic Mobile Telephone (NMT) . Het in Nederland gebruikte systeem is echter niet compatibel met het Scandinavische systeem, omdat het werkt met een kanaalafstand van slechts 20 kHz in plaats van 25 kHz. Deze variant is verder alleen in gebruik in België en Luxemburg.

De Carvox 2453
De CARVOX 2453 (1986) is de eerste draagbare autotelefoon1.
Bij ATF-2 werd de gebruikersvriendelijkheid nog verder vergroot. Zo houdt het net bij waar het mobiel zich bevindt. De telefoonabonnee hoeft nu dus helemaal niet meer te weten waar de mobiele abonnee zich bevindt. Ook kan de mobiele abonnee zijn gesprekken laten doorschakelen, bijvoorbeeld voor het geval hij zich niet in het mobiel bevindt.

Bij de ontwikkeling van het ATF-2 net werd van begin af aan rekening gehouden met latere uitbreidingen om zodoende de capaciteit te kunnen vergroten. In eerste instantie had het net een capaciteit van 15.000 abonnees, waarbij van 50 basistations gebruik werd gemaakt. Later werd de capaciteit vergroot tot 32.000 abonnees door het aantal basistations uit te breiden tot 120. Ook was er nog voorzien in een verdere uitbreiding van het aantal basisstations tot 150, waardoor de capaciteit zou worden vergroot tot 50.000 abonnees.

Om een tweetal redenen is deze laatste uitbreiding echter nooit gerealiseerd. Ten eerste was de groei weer groter dan geraamd, zodat de eindcapaciteit van 50.000 abonnees al in 1989 zou worden bereikt. Ten tweede werd de introductie van een nieuw Europees autotelefoonnet (GSM) vertraagd tot op zijn vroegst 1991. Zodoende werd een gat tussen vraag en aanbod zichtbaar in de jaren 1989 tot op zijn minst 1991. In 1986 is dan ook besloten om ATF-2 niet verder uit te breiden maar een nieuw net te bouwen.

ATF-3

Een Pocketline 8000.
Een Pocketline 80001.
In januari 1989 is de derde generatie van het autotelefoonnet, ATF-3, in gebruik genomen. Dit net werkt in de 900 MHZ band die eigenlijk voor het Europese digitale autotelefoonnet was gereserveerd. Met een capaciteit die inmiddels is uitgebreid van de oorspronkelijke 30.000 tot 300.000 abonnees heeft dit net de sterke groei in de afgelopen jaren kunnen opvangen.

Het ATF-3 net is gebaseerd op het NMT-900 systeem. De functionaliteit van het systeem is gelijk aan die van het ATF-2 net. Dit systeem wordt ook gebruikt in de Nordic landen en Zwitserland. Door de grotere afzetmarkt is voor dit systeem veel meer randapparatuur beschikbaar, waaronder de handheld portable, een autotelefoon die kan worden meegenomen.

Het zendvermogen van deze draagbare telefoons is echter veel kleiner dan bij een normale autotelefoon, ongeveer 1 Watt in plaats van 6 Watt. Speciaal ten behoeve van deze handheld telefoons is het net in de grote steden dan ook uitgebreid met extra basisstations. Vanwege het geringe bereik van deze handheld telefoons hebben deze basisstations een onderlinge afstand van slechts 3 kilometer gekregen.

GSM

Begin 1992 is er nieuwe standaard vrijgekomen voor een Europees digitaal telefoonnet, GSM. De invoering van GSM, in eerste ATF-4 in PTT jargon, is in Nederland echter pas in 1994 begonnen. Om vooral de verwachte groei van handheld portables op te kunnen vangen, had de PTT de capaciteit van ATF-3 in een aantal etappes fors opgevoerd, waardoor er een overcapaciteit was ontstaan. Dit was één van de redenen dat de PTT niet voorop liep bij de invoering van GSM.

In eerste instantie werd hierbij met name gemikt op de zakelijke gebruiker. Om de investeringen in ATF-3 terug te verdienen, werd ATF-3 toen gepositioneerd als netwerk voor particuliere gebruikers, onder de naam Hi.

Tot de grootschalige invoering van GSM bleven alle drie de autotelefoonetten in gebruik. Ook het in principe verouderde ATF-1 net met zijn beperkte functionaliteit bleef tot 1995 in dienst. Dit was namelijk het enige systeem dat ook in Duitsland, onze belangrijkste handelspartner, kon worden gebruikt. Het werd de laatste tijd van zijn bestaan dan ook voornamelijk gebruikt door binnenvaartschippers.

Het ATF-2 en ATF-3 net werden allebei op 1 oktober 1999 gesloten.

Bij de invoering van GSM werd er voor het eerst concurrentie geïntroduceerd op de Nederlandse markt voor mobiele telefonie. Zie hiervoor verder het hoofdstuk over GSM.


1© Museum voor Communicatie.

Terug naar boven.

 
© Peter Anker, Gids in Frequentieland.